Waarom, oh waarom, klinkt mijn muziek zo tergend en somber in d’ oren waarom, oh waarom, maakt het je ziek je zegt: ik wil het niet horen totdat ik mijn klein instrumentje, vier snaren niet meer of niet minder, ik kreeg het destijds als presentje ’t gaf nooit ofte nooit geluidshinder, probeerde toen jij mij kwam zoeken. Ik zocht en ik vond sentimenten. Wat zou ik die avond vervloeken ik vond op mijn vier arme snaren niet zelden een lied waarmee venten hun vrouwen met plezier doen paren
De klanken van mijn instrumentje ze maken je dol op je ventje vier snaren, meer kon ik niet krijgen en toch lag je zuchtend te hijgen die avond met mijn ukulele waarmee ik zo heerlijk kon spelen zelfs jouw melodie was te horen ze klonk zoals nimmer tevoren je lied was een droom voor mijn snaren gespannen in simp’le akkoorden zodat het voor altijd verwoordde wat ik mij al zovele jaren gedroomd had maar nooit eerder hoorde ’t was alsof de ochtend weer gloorde
neen, ik mag niet langer klagen over vroeger over dagen dat mijn instrument geen stemmen kon beroeren of kon temmen met vier snaren bleef het duren elke nacht weer vele uren voor de klank van d’ukulele oude wonden weer kon helen zalig konden wonderklanken die wel eeuwig bleven duren en door mijn gedachten dwaalden prikken alsof duizend naalden boodschappen bleven versturen
hoe kan ik je ooit bedanken
III
joekel, hela!, dacht ik wel eens toen ik haar volle boezem zag, ze ging weg en ‘k zei: ‘tot bellens, wie weet komt er een and’re dag dat je met vier nieuwe snaren zoiets als sol en mi do la iets of iemand kan bedaren die eerst dacht: ‘komaan, voilà!’ waarom zou je langer wachten en weet dat het vandaag wel mag de volle maan scheen en we lachten joekeleles doen dan denken dat ik haar volle boezem zag ach, het zijn zo maar gedachten